Berlioz' Requiem - Bijna zoals hij het had bedoeld
Afgelopen dodenherdenking was ik bij een uitvoering van Berlioz’ Grande Messe des Morts in het concertgebouw onder leiding van Antonio Pappano. De entourage was overweldigend: de voorste rijen stoelen waren vervangen door extra podiumruimte voor het orkest en aan weerszijden van de zaal stonden op het balkon kopersecties. De overweldigend massale bezetting van dit requiem was bijna wat Berlioz voor ogen had. Bijna.
Maximalisatiedrang
Het orkest dat Berlioz voorschreef voor deze dodenmis bestaat uit meer dan 200 muzikanten, het koor niet inbegrepen. Maar, zo laat de componist optekenen, als er ruimte voor is kunnen de bezettingen verdubbeld, of zelfs verdrievoudigd worden! “Deze getallen zijn slechts relatief”. Het is dan ook niet gek dat deze compositie zelden ter gehore wordt gebracht in Nederland: er zijn haast geen zalen (en nooit genoeg budget) om deze absurde orchestraties te kunnen faciliteren.
Waarom schreef Berlioz dan voor zoveel muzikanten? Was deze negentiende-eeuwse maximilisatiedrang puur voor de show, of diende het een groter doel? Of was het pure noodzaak? Wellicht zit in al deze verklaringen wel een kern van waarheid.
4 windrichtingen
In de tijd dat dit Requiem werd geschreven (1837) was een uitgebreide kopersectie enigszins noodzakelijk. Veel blaasinstrumenten waren nog minder ver ontwikkeld dan de instrumenten die wij vandaag de dag kennen. Het kleppensysteem dat koperblazers helpt om chromatisch te kunnen spelen werd pas in de tweede helft van de negentiende eeuw universeel in gebruik genomen. Voor die tijd was de componist geketend aan de natuurlijke boventonen van het instrument. Om dit probleem te kunnen omzeilen werden instrumenten met verschillende grondtonen ingezet en moesten de noten worden verdeeld onder de instrumenten die deze boventonen konden spelen. Zo kon een hoorn in C samen met een hoorn in E vrijwel alle noten binnen het octaaf spelen. Berlioz maakt van deze noodzaak dankbaar gebruik door blaasensembles in 4 hoeken van de concertzaal te zetten, symbolisch voor de bazuinen uit de 4 windrichtingen op de dag van het oordeel, naar het Bijbelboek Openbaringen.
Meer dan 100 strijkers
De noodzaak van grote blazerssecties verklaart echter nog niet waarom Berlioz een strijkersgroep van 108(!) muzikanten optrommelt. Hij geeft hiervoor enkele verklaringen in zijn hoofdstukken over strijkinstrumenten in zijn instrumentatiehandboek Grand Traité d’Instrumentation et d’Orchestration Modernes:
Ten eerste is het voor de uitvoerenden prettig als lange moeilijke passages kunnen worden verdeeld onder 2 groepen van hetzelfde instrument. Dit geeft de uitvoerenden tijd om de delen die ze wel spelen beter onder controle te krijgen en lichamelijk de rust bewaren die nodig is om deze passages gedetailleerd te spelen. Een groter strijkensemble geeft de uitvoerenden de ruimte om dit te doen zonder dat de “body” van het orkest afneemt.
Een andere reden is om zachte passages beter te laten mengen. Instrumenten die zacht spelen verschillen enorm qua timbre, waardoor de individuele instrumenten makkelijker te onderscheiden zijn. Een groot ensemble dat collectief zacht speelt mengt beter en klinkt daardoor als geheel zachter dan wanneer een kleiner ensemble hetzelfde doet. Dit draagt daarom bij aan de subtiliteit (al is er natuurlijk wel sprake van meer geluidsdruk).
Berlioz en subtiliteit?
Subtiliteit is niet een woord dat je verwacht te horen over een componist die zeer bloemrijke memoires schrijft over zijn psychische problemen (Berlioz was naar alle waarschijnlijkheid manisch depressief) en soms orkesten van bijna 1000 man laat optrommelen voor zijn opera’s. Toch is dit een wezenlijk onderdeel van zijn muziek. In zijn requiem is dat niet anders. Het massale orkest dient om grotere dynamische verschillen te creëren en het kleurenpallet uit te breiden. Op het Dies Irae na gebruikt Berlioz de toppen van het dynamische bereik nauwelijks en kiest hij in plaats daarvan ervoor om met instrumentencombinaties de individuele delen een eigen kleur te geven. Dit doet hij ook bij zijn andere werken, waardoor zijn repertoire zeer divers is en liefhebbers van het ene stuk het andere stuk soms onverteerbaar (en zelfs onherkenbaar) vinden. Dat is wellicht de keerzijde van zijn meesterschap over het orkest: doordat iedere compositie een eigen karakter heeft is het moeilijk om zijn muziekstijl te doorgronden.
Gezag van een goede schoolmeester
De muziek leeft echter niet bij de gratie van de orchestratie. Berlioz exploiteert zijn gezag als een goede schoolmeester: hij heeft vanaf de eerste noten de volledige aandacht van zijn publiek. Als de eerste chromatische lijn omhoog eenstemmig wordt ingezet volgt er een stilte waarbij de luisteraar aandachtig blijft wachten tot de volgende muzikale uiting. Zo heeft hij zijn publiek vanaf de eerste seconden volledig in de tang: niemand beweegt, niemand durft een geluid te maken dat de stilte onderbreekt. Hij onderbreekt zijn zin en bouwt de spanning op voor hij hem afmaakt. Niemand durft hem in de rede te vallen. Als een goede schoolmeester.
Desoriëntatievermogen
Niet alleen in deze eenvoud laat hij zijn klasse zien. Het vermogen van Berlioz om zijn publiek te desoriënteren blijkt in de enorme sonatevorm die het Lacrimosa aanneemt, waarbij iedere zin van het korte gedichtje een eigen melodie krijgt, die in de doorwerking worden gecombineerd tot een brei van klanken en uitingen die iedere luisteraar zich laat afvragen of hij misschien niet de volledige tekst heeft in zijn programmaboekje. De voice-leading in deze passages (ook in de fuga van Domine Jesu Christe) doet denken aan middeleeuwse motetten, waar iedere toegevoegde stem een sneller ritme heeft en de dragende partij op lange noten zingt. Berlioz kiest er vaak voor om deze lange noten door de sopranen te laten zingen.
Muzikale zuivering
Het statige van Mozart, het zware hartverscheurende van Brahms en het verlichte van Fauré; ieder requiem heeft iets om zich op te beroepen. Berlioz verweeft al deze karakteristieken in een muzikaal kleurenpallet met briljante harmonische wendingen en emotionele diepgang, die je geen moment laat afdwalen en je aandacht anderhalf uur lang beethoudt. Als aan het einde van het Agnus Dei het Introitus terugkeert (het hele Requiem zit overigens vol met motifische herhaling) heb je het gevoel dat je het laatste oordeel hebt doorleefd en overleefd. Je bent muzikaal gezuiverd en maakt je weg terug naar het dagelijkse leven. Berlioz stuurt je weg met een herinnering van hoe je binnenkwam, en een sereen “Amen” om de mis af te sluiten en je te vertellen: het is goed zo.
Het Requiem van Berlioz is voor mij meer dan alleen muziek. Het komt bij me binnen als bijna geen ander stuk kan doen. Het is een onverklaarbaar effect van muziek. Wanneer is een muziekstuk voor jou meer dan alleen muziek?