Beethovens vierde - Gelukkig niet zijn grootste
Beethovens vierde symfonie is wellicht een van zijn meest ondergesneeuwde werken. Drie jaar na misschien wel de meest revolutionaire symfonie van de romantiek had Beethoven alles te bewijzen. Niet voor het eerst moest de langzaam doof-wordende componist uit de schaduw van zijn eigen succes stappen om zijn status als genie te onderschrijven, met de mythische Eroica nog vers in het geheugen van zijn publiek. Het bleek onwerkbaar te zijn om die mythe in stand te houden.
Troonopvolging
Het is niet de enige keer dat de druk die met een spreekwoordelijke troonopvolging meekomt één van Beethovens symfonieën te veel wordt. Vrijwel alle even-genummerde symfonieën (met uitzondering van de zesde) lukten het niet om uit de schaduw van hun voorganger te treden. Dit zegt echter niets over de kwaliteit van deze ‘mindere goden’.
Nieuwe wegen
Beethoven was een vernieuwer die de grens tussen het classicisme en de romantiek belichaamt. Hoewel hij studeerde onder Haydn, is diens invloed in veel van zijn werken nauwelijks terug te zien en koos hij vaak voor andere, nieuwe wegen. Al bij zijn eerste symfonie koos hij ervoor om de langzame inleiding weg van de tonica te laten starten, iets wat voor die tijd ongehoord was. Zijn vijfde symfonie leidde de geboorte van het kiemcelmotief in en de zevende het toppunt van motivisch gebruik van een ritmisch ostinato, wat in beide gevallen ook het muziekstuk zijn vorm geeft. De negende breidt het kleurenpallet van de symfonie uit met een finale ná het laatste deel waarin solozangers en een koor worden toegevoegd aan een per definitie instrumentaal genre. Al deze vernieuwingen maken het niet verrassend dat vrijwel iedere componist in de negentiende eeuw zichzelf zag als geestelijk erfgenaam van Beethoven, zoals Franz Schubert, Hector Berlioz, Felix Mendelssohn en Robert Schumann.
De fantastische derde
Maar de derde was speciaal. Het stuk duurde ruim 50 minuten, bevatte een 10(!)-delige variatievorm en treurmars die de omvang van de driedelige liedvorm tot het absolute uiterste rekt. Bij de première moest men zo aan deze omslag wennen dat het enkele maanden en uitvoeringen duurde voor de onverdeeld positieve recensies werden gepubliceerd. In eerste instantie vond men het stuk te lang en veel te gecompliceerd voor het amateurpubliek. Dit is wellicht waar: de echte waarde van dit stuk zit in de contrapuntbewegingen en de kunstige verwerkingen van het thematische materiaal. Bij analyse komen er vele lagen naar boven die op het gehoor bijna niet te onderscheiden zijn. Zelfs de titel heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis: oorspronkelijk was de symfonie aan Napoleon Bonaparte opgedragen, maar na diens kroning tot keizer kraste Beethoven zijn naam woedend door en hernoemde hij de symfonie Eroica, “aan de nagedachtenis van een groot man”.
Anticlimax?
Ik richt mij echter op de vierde symfonie. Vandaag lijkt met misschien een anticlimax, maar in die tijd was dat het niet; Hector Berlioz (die van het Requiem) schreef over het tweede deel van deze symfonie dat het geschreven leek door de engel Michaël. Het zit vol ingenieuze en elegante thema’s en roept de vraag op die mij in mijn muzikale studies regelmatig is voorgelegd: wat kan een noot allemaal zijn? In de tonale muziek is een noot van zichzelf niets, maar heeft hij context nodig om een functie te krijgen. De samenklank geeft de noot zijn waarde. Dit gegeven gebruikt Beethoven vanaf de eerste maat van deze symfonie: in de inleiding op het Adagio in Bes klinkt een aangehouden Bes bij de houtblazers, terwijl de lage strijkers de context ervan bepalen. Hierdoor verandert deze noot constant van functie (als kwint van Es mineur, grondtoon van Bes mineur en septiem van C mineur). De daaropvolgende sonatevorm bestaat uit twee thema’s met als hoofdingrediënt gebroken drieklanken, die als bijkomend voordeel hebben dat Beethoven veelvuldig melodisch gebruik kan maken van zijn blazerssectie, wat hij in dit deel dan ook gretig doet. Deze drieklanken combineert hij in zijn doorwerking met de voorslagjes naar de Bes van vóór het eerste thema, wat resulteert in een opvallend overzichtelijk middendeel – helemaal voor Beethoven-begrippen.
Lekker luchtig
Hoewel Beethovens zevende symfonie bekend staat om zijn koppige ostinato, vinden we een van zijn meest luchthartige ostinati in het tweede deel van deze symfonie. De term “luchthartig” gebruik ik niet voor niets; het ritmische patroon met gepuncteerde achtsten simuleert een menselijke hartslag, de spreekwoordelijke levensadem die door vrijwel het volledige deel hoorbaar is. De twee thema’s die het stuk rijk is verschillen sterk van karakter: het ene rustiek, licht en vrolijk, het andere met een rijke melancholische lading, versterkt door het gebruik van een mineur subdominant als vervanger van een natuurlijk dominant. Dit is dezelfde harmonische wending die bijvoorbeeld R. Kelly’s I Believe I Can Fly zijn melancholische karakter geeft. Dat komt met name door de negatieve leidtoon die in dit akkoord zit. De kleine terts van de subdominant wil dalend oplossen naar de kwint van de tonica en vervult daarmee dezelfde functie als de terts van de dominant die stijgend wil oplossen naar de tonica. Ook in dit deel is er weer een grote rol voor de statische Bes die in stevige tussenpassages boven een dalende akkoordensectie uitklinkt.
Muzikale grapjes
Het vrolijke scherzo van de symfonie vervangt, zoals vaak bij Beethoven, het menuet. Een standaard menuet bestaat uit twee tweedelige liedvormen. De eerste vorm wordt na het einde van de tweede nog een keer gespeeld, maar nu zonder herhalingen. Door deze vorm los te laten gaf Beethoven zichzelf meer vrijheid om binnen de vormen thema’s en motieven te herhalen. Hierdoor horen we een van de centrale muzikale ‘grapjes’ – het heet ten slotte niet voor niets een scherzo – meerdere malen terugkomen. Gelijk aan het begin van het deel wisselen een dominantseptiemakkoord in de strijkers en een verminderd septiemakkoord in de houtblazers een halve toon hoger elkaar een paar keer af. Dit onorthodoxe gebruik van dissonanten zou tot de opera’s van Wagner ongebruikelijk blijven.
Ook het laatste deel is in de sonatevorm, zij het ditmaal met een lang coda om het stuk af te ronden. Snelle zestienden in de violen, onderbroken met staccato akkoorden, drijven het stuk voort en bieden een textuur voor de houtblazers die in eerste instantie het meeste motivische werk op zich nemen. De hoofdrol is voor de fagot, die een prachtig golvende solo toegewezen krijgt. Aan het einde van het coda klinkt drie keer een Bes akkoord om het deel, en daarmee de symfonie af te sluiten.
(Gelukkig) niet zijn grootste
Beethovens vierde symfonie is niet zijn grootste werk en zal dat ondanks de rijke muzikale inhoud nooit worden. Echter, als een van zijn tijdsgenoten deze symfonie had geschreven stond het waarschijnlijk te boek als zijn grootste, meest doordachte werk. De schaduw van de Eroica vroeg misschien om een groter, waardiger opvolger, zoals de vijfde symfonie. We mogen de vierde dankbaar zijn dat het de ruimte in de schaduw van de Eroica heeft opgevuld, zodat de vijfde met minder bewijslast ontvangen werd. Want stel je eens voor dat die in de vergetelheid was geraakt!